Door Lucy Reijnen
Ik wikte en woog. Met mijn man overlegde ik of de tas die me geschikt leek groot genoeg was om een beamer in te vervoeren en of er dan nog ruimte over zou zijn voor spellen. De eigenaar raakte geïnteresseerd en vroeg wat dan ik precies deed voor werk. Ik vertelde dat ik iets deed met sociale veiligheid en pesten op scholen. Dat vond hij een belangrijk onderwerp.
“Goed dat u daarmee bezig bent," zei hij. En zonder me aan te kijken, terwijl hij op een trapje ging staan om nog een ander model tas te pakken zei hij snel: “Ik ben vroeger ook gepest op school, heel erg.” “Och,” reageerde ik meelevend. “Ja,” zei hij, “en dit model heeft hele degelijke wieltjes, daar zit garantie op. En deze,” hij reikte onder een kast, “deze laptoptas past er precies bij.”
Na nog wat twijfelen ging ik tot de aankoop over. Tijdens het afrekenen zei hij: “Vroeger was pesten hard. Harder dan nu denk ik.” Ik antwoordde dat ik dat niet zo goed kon beoordelen maar dat nu kinderen niet alleen op school gepest worden. Dat met de komst van de telefoontjes en sociale media pesten 24/7 door kan gaan. Dat kinderen nergens meer veilig zijn dan. “Oh ja,” zei de man, “daar had ik nog niet aan gedacht. Dat is wel anders nu. Ook erg.” En terwijl hij met ons naar de uitgang liep legde hij het verder uit: “Ik ben vroeger gepest maar het is goed gekomen. Ik heb er niets aan over gehouden. Ik ben wel alleen gebleven. Dat wel. Maar ik heb deze zaak. Is mooi toch?” Ik beaamde dat ik het een fijne winkel vond. Het was even stil, toen zei hij: “Sorry.”
Ik zei dat het ook niet gemakkelijk is. “Nee,” zei hij, “vroeger werd nergens over gepraat. De leraren die zagen het wel maar ze deden niets. Nu praten ze met die kinderen.” “En thuis, “ vroeg ik, “kon u thuis wel uw verhaal kwijt?” “Tja, och,” antwoordde hij. “Ze waren erg gesloten thuis. Ik zelf ook, ik praat niet over mijn gevoel. Ik praat anders nooit over mijzelf.” Hij schoof de rits van de tas ietsjes verder dicht. “Ik wilde er thuis ook niet over beginnen”, zei hij, “Mijn zusje is vijf jaar ziek geweest, heel erg, en toen overleden. Daarom kon ik er niet over beginnen. Ze hadden het moeilijk genoeg.” Tranen sprongen in mijn ogen en ook hij knipperde iets weg.
“Het is goed gekomen hoor, echt,” zei hij troostend. We stonden even woordeloos bij elkaar. “Goed werk doet u.” zei hij, “nu wordt pesten tenminste goed aangepakt.” “Ik hoop het,” zei ik, “ik hoop het.” “Ja hoor,” zei hij.
Ik liep naar huis en dacht: “Ik hoop het.”