PvdA-Kamerlid Keklik Yücel pleitte onlangs in de Tweede Kamer voor een duidelijker meldpunt voor misstanden in de kinderopvang. Ze vindt het onacceptabel dat medewerkers en ouders niet goed weten waar ze terecht kunnen. Na misstanden bij 24/7 Kids in Amsterdam is weer eens aangetoond hoe belangrijk het is dat medewerkers misstanden melden. BOinK-voorzitter Gjalt Jellesma en bestuurder Magda Heijtel van Brancheorganisatie Kinderopvang reageren op vijf stellingen van de Nationale Onderwijsgids.
Stelling 1: er moet een duidelijker meldpunt komen voor misstanden in de kinderopvang.
BOinK-voorzitter Gjalt Jellesma: “Nee, er zijn meldpunten genoeg. Ik vind de intentie van Keklik Yücel heel goed, maar als je kijkt naar de praktijk dan is het meldpunt niet het probleem. De GGD is al jaren dé plek waar ouders en pedagogisch medewerkers zich kunnen melden als zij iets kwijt willen. Daarnaast heb je natuurlijk bonden en Meld Misdaad Anoniem, maar de GGD is goed bereikbaar en heeft medewerkers in huis die goed weten hoe ze met bepaalde situaties om moeten gaan. Als het gaat om zaken die om vertrouwen vragen, kan de GGD op vertrouwensinspecteurs wijzen.”
Magda Heijtel, bestuurder Brancheorganisatie Kinderopvang: “Er is een meldpunt bij de GGD. Blijkbaar is die toch niet voor iedereen eenvoudig te vinden. Misschien moet dit meldpunt duidelijker gecommuniceerd worden. Daarnaast is er de klokkenluidersregeling. Per 1 juli 2016 zijn organisaties van vijftig werknemers en meer verplicht om een interne regeling voor het melden van misstanden op te stellen. Dat geldt natuurlijk ook voor de kinderopvang. Ik ben blij dat de klokkenluidersregeling er is, want dat maakt het melden van misstanden voor medewerkers makkelijker. Ook is er nog de vertrouwenspersoon binnen organisaties, een toegankelijk extern persoon voor zowel ouders al medewerkers. Ik heb nu dus al een aantal meldpunten opgenoemd. Wellicht is het verwarrend dat er meerdere meldepunten zijn. Maar ik zou zeggen: probeer één van de meldpunten. De GGD blijft de belangrijkste, want die houden toezicht.”
Stelling 2: medewerkers durven zich nog te vaak niet te melden. Ze zijn bang voor de baas of bazin.
Gjalt Jellesma: “Ja, dat zijn ze. Ik vind ook dat het te maken heeft met wegkijken. Er moet een cultuur ontstaan waarin medewerkers elkaar aanspreken. Bij 24/7 Kids, het kinderdagverblijf dat kinderen urenlang buiten door de kou liet lopen, waarschuwden de medewerkers elkaar via Whatsapp om de controleurs van de GGD te ontwijken. Ik vind dat er bij de nieuwe generatie pedagogisch medewerkers een veel sterkere beroepstrots aanwezig moet zijn. Vaak zie je bij mensen met een mbo-opleiding dat er minder beroepstrots is en dat de assertiviteit minder goed ontwikkeld is. Alles valt of staat met het handelen van de pedagogisch medewerker. Tijdens hun opleiding moeten zij leren hoe zij met bepaalde situaties om moeten gaan. Maar daar kan je niet op wachten, daarom ben ik blij dat er in het nieuwe kwaliteitsakkoord elementen zijn opgenomen die de kwaliteit van de kinderopvang gaan verhogen. Eén daarvan is de introductie van de pedagogische coach. Alle beroepskrachten krijgen recht op ‘coaching on the job’ door een pedagogisch coach of beleidsmedewerker. Deze persoon moet er onder andere voor zorgen dat pedagogisch medewerkers elkaar aanspreken als er iets fout gaat.”
Magda Heijtel: “Ja, er is wat schroom om bepaalde misstanden te melden. Per organisatie is dat natuurlijk weer anders. Na de Amsterdamse zedenzaak met Robert M. is landelijk enorm veel aangepakt. Iedere organisatie heeft onder meer het advies gekregen om met de Code Good Governance te werken. De code is een startpunt voor de verdere ontwikkeling van goed bestuur, behoorlijk toezicht en hoe open een organisatie moet zijn om meldingen mogelijk te kunnen maken. De kinderopvangbranche heeft daar veel werk van gemaakt en informatie over verschaft. De code maakt het ook voor medewerkers makkelijker om de weg naar het melden van een klacht te vinden. Ik begrijp wel dat medewerkers een bepaalde schroom hebben, want ze zijn natuurlijk afhankelijk van hun baas.”
Stelling 3: de commissie Gunning concludeerde in 2011 dat de handhaving van de GGD tekortschoot. De handhaving is, ruim vijf jaar na het rapport, nog steeds onder de maat.
Gjalt Jellesma: “Na het rapport van de commissie Gunning is er absoluut veel verbeterd. Ik vind wel dat er grote kwaliteitsverschillen bestaan tussen gemeenten. We zitten nu in een model dat er soms in één GGD tientallen gemeenten zijn verzameld. Iedere gemeente zal iets te zeggen willen hebben. Waarom niet alle kennis en handhaving neerleggen bij de gemeente die daar het meeste verstand van heeft? We zien iedere keer, op het moment dat de kennis niet groot genoeg is, dat de handhaving de mist in gaat.”
Magda Heijtel: “Op dit moment is er een evaluatie gaande van het rapport van de commissie Gunning en die is nog niet afgerond. Onder anderen ikzelf en ook Gjalt Jellesma zitten in die klankbordgroep en ik kan al wel zeggen dat er op veel gebieden vooruitgang is geboekt. De handhaving van de gemeente heeft laten zien dat het veel strenger handhaaft dan voorheen. Daarnaast houdt de GGD veel risicogestuurder toezicht. In vergelijking met vijf jaar zijn er duidelijk stappen gemaakt.”
Stelling 4: de GGD heeft te weinig mogelijkheden om snel bewijs te verzamelen tegen misstanden in de kinderopvang.
Gjalt Jellesma: “BOinK wijst erop dat de wet over verwaarlozing van kinderen door professionals nog lang niet duidelijk genoeg is. In bepaalde situaties bestaat het risico dat het Openbaar Ministerie niet tot vervolging over kan gaan. In de wetgeving moet er daarom wat veranderen. Ook vind ik dat de gemeenten meer inzicht moeten geven in administratieve processen. Dat is voor hen helemaal geen extra belasting, want veel zaken moet men toch al in de Cloud zetten.”
Magda Heijtel: “Daar kunnen ze zelf het beste antwoord op geven. Wat ik wel hoor van de GGD is dat ze een capaciteitsprobleem hebben. Zeker bij organisaties die het minder goed doen, moet de controle groter worden, maar dat lukt niet altijd. Volgens mij is de regelgeving niet het probleem, want ze hebben de bevoegdheden wel. Ik moet wel zeggen dat de controle op het administratieve systeem scherper kan. Kinderopvangorganisaties zouden transparanter moeten willen zijn in hun administratie. Daarnaast vind ik dat de systemen van de Belastingdienst en het gemeentelijke register beter op elkaar moeten aansluiten. Dan zie je in één oogopslag of een kinderopvangorganisatie te veel kinderen heeft. De systemen zijn nu niet op elkaar afgestemd. Het zou heel veel schelen als dat wel gebeurt.
Stelling 5: het is een groot probleem dat er in de kinderopvang nog geen zwarte lijst bestaat van mensen die eerder zwaar in de fout zijn gegaan. Kinderen worden dus niet voldoende beschermd tegen mensen met verkeerde bedoelingen.
Gjalt Jellesma: “Het idee van de zwarte lijst hoor ik al vijftien jaar. Maar een zwarte lijst opstellen is onmogelijk. Je kan alleen een Verklaring Omtrent Verdrag (VOG) weigeren als daar een reden voor is. De zwarte lijst is in veel sectoren geprobeerd, maar je stuit constant op de wetgeving. Iemand is onschuldig zolang hij of zij niet veroordeeld is, hoe graag je sommige mensen ook wilt aanpakken. Er komt weer een groot aantal nieuwe aanbieders in de kinderopvang. De nieuwelingen moeten weten: als je rotzooit met kinderen in de kinderopvang kan dat je duur komen te staan. Dat zal niet iedereen van foute handelingen weerhouden, maar er gaat wel een preventieve werking van uit.”
Magda Heijtel: “Ik vind het idee van een zwarte lijst een beetje griezelig. Hoe wordt bepaald of je op zo’n lijst komt? En waaraan moet je voldoen om van de lijst af te komen? Wie controleert het? Als een aanbieder een zeer ernstige overtreding heeft gemaakt en er vindt op grond daarvan rechtsvervolging plaats welke leidt tot een veroordeling, dan krijgt deze aanbieder geen VOG meer en kom je als aanbieder niet meer in aanmerking om kinderopvang te exploiteren. Betere samenwerking tussen handhaving en het Openbaar Ministerie is hiervoor noodzakelijk.
© Nationale Onderwijsgids / Frank Molema