Wethouder Hugo de Jonge (fotograaf: Casper Rila)

Wethouder Hugo de Jonge (CDA) voor onderwijs in Rotterdam begon zijn loopbaan als onderwijzer. Na een carrière in politiek Den Haag, waar ook weer het onderwijs zijn werkterrein was, werd hij gevraagd voor het wethouderschap in de havenstad. Zijn praktijkkennis past hij nog dagelijks toe om zo beleid te maken dat het verschil maakt in de klas. In gesprek met de Nationale Onderwijsgids doet wethouder De Jonge een dringende oproep aan het kabinet om meer te luisteren naar de mensen met ervaring.

“Ik heb het altijd geweldig gevonden voor de klas. Ik ben begonnen op basisschool De Akker in de Millinxbuurt [Rotterdam-Zuid, red.]. Daar woonde ik toen ook. Zeker toen waren in deze buurt alle achterstanden in overmaat te vinden. We hadden veel kinderen uit ingewikkelde gezinnen. Dat maakte lesgeven extra uitdagend. De echte liefde voor het onderwijs heb ik daar geleerd. Het is zo mooi om voor die kinderen het verschil te maken.”

Daarna werd Hugo de Jonge adjunct-directeur op de Da Costaschool in de Afrikaanderwijk. Na vier jaar deed de mogelijkheid zich voor om zijn eerste liefde, het onderwijs, te combineren met zijn tweede liefde, de politiek. Hij werkte als politiek adviseur voor onder meer de toenmalige minister van Onderwijs Maria van der Hoeven en staatssecretaris Marja van Bijsterveldt en zette zich in voor de invoering van gratis schoolboeken. Uiteindelijk werd De Jonge door zijn partij gevraagd om wethouder Onderwijs te worden in Rotterdam.

“Ik heb als beleidsmaker absoluut voordeel van mijn ervaring voor de klas. Het is daardoor makkelijker de vertaalslag te maken van de beleidsnotitie die je voor je krijgt naar hoe dat er dan morgen uitziet in de klas. Onderwijs is de sleutel naar een sterkere stad. In het onderwijs kun je het verschil maken voor zoveel kinderen. Voor hun toekomst en daarmee de toekomst van de stad. Met dat besef kun je eigenlijk geen mooiere baan bedenken dat in het onderwijs in Rotterdam.”

Alles uit de kast
Toen De Jonge in 2010 wethouder werd, was duidelijk dat het Rotterdamse onderwijs zijn been flink moest bijtrekken. “We zijn met scholen in gesprek gegaan. Rotterdam liep enorm achter op onderwijsresultaten vergeleken met de rest van het land. De eerste maanden verliepen die gesprekken soms best stroef. Leraren en bestuurders zeiden: 'Onze kinderen komen uit gezinnen waar ze maar heel weinig van huis uit meekrijgen. De achterstanden zijn groot. Hoe kun je nu van deze kinderen verwachten dat ze presteren op het landelijk gemiddelde.' Ik zie geen enkele reden om me daarbij neer te leggen. Op den duur gingen scholen zelf ook zien hoe mooi het is om hoge verwachtingen, die ze misschien niet eens voor mogelijk hielden, waar te maken. Inmiddels scoren onze scholen veel beter of zelfs op of boven het landelijk gemiddelde en op de Citotoets hebben scholen een kwart van de achterstand op de rest van het land ingelopen. Dit hebben we gedaan door initiatieven die als kern hebben om alles uit de kast te halen en zo het talent van kinderen te ontwikkelen. Scholen hebben zelf waargemaakt wat we voor ogen hadden. Dat is een groot compliment aan al die mensen die met hart en ziel in het Rotterdamse onderwijs werken.”

Dringende boodschap aan de minister
Naast de onderwijsresultaten wilde de wethouder ook het aantal voortijdig schoolverlaters aanpakken. “Het aantal voortijdig schoolverlaters was met jaarlijks 2700 kinderen allemachtig hoog. Nu zijn we naar 1600 voortijdig schoolverlaters gegaan. Dat is een prachtig resultaat,” vertelt De Jonge trots, “maar we hebben nog steeds een grote opdracht te doen. We weten dat tachtig procent van de uitvallers 18 jaar of ouder is, dat geldt voor heel Nederland. Door het wegvallen van de kwalificatieplicht bij 18 jaar missen zij de stok achter de deur om op school te blijven. Samen met Amsterdam had ik een voorstel ingediend bij minister Bussemaker van Onderwijs om de kwalificatieplicht te verlengen naar 19 jaar. Mijn voorspelling is dat de uitval dan drastisch zal dalen voor 18-jarigen. Dat weet ik omdat dat ook gebeurde toen de kwalificatieplicht voor 16- en 17-jarigen werd ingevoerd. De minister ziet dat eigenlijk niet zitten. Het zou juridisch te ingewikkeld zijn en het zou wel eens heel duur kunnen worden. Het juridische argument wordt wel vaker gebruikt in Den Haag. Daar kun je eindeloos over tobben maar laten we nu gewoon eens proberen om te kijken hoe het wel kan. En dat het te duur zou zijn om meer leerlingen aan een diploma te helpen? Nou dat vind ik bijna cynisch! Weet je wat het kost om jongeren zonder diploma aan de kant te laten staan? Mijn boodschap aan de minister is dat als je alleen maar binnen de lijntjes blijft kleuren, dan gaat het gewoon niet lukken om die groep voortijdig schoolverlaters verder terug te dringen. We zullen dit echt moeten doen en ik reken ook echt op de Tweede Kamer op dit punt.” [Op 20 maart wordt het voorstel van wethouder De Jonge en wethouder Hilhorst van Amsterdam in de Kamer besproken, red.]

Onbegrijpelijk peuterplan
Een belangrijk initiatief in het Rotterdamse onderwijs is 'groep 0'. Een intensief programma met hoogopgeleide mensen voor de doelgroep om achterstanden weg te werken voordat kinderen beginnen aan de basisschool. “We hebben in 2014 ruim 200 groepen nul maar ik wil graag dat alle scholen zo'n groep hebben waarbij peuterspeelzaal en kinderopvang volledig geïntegreerd zijn en gekoppeld aan een basisschool. Op dat punt maak ik me grote zorgen over de plannen van het kabinet.

Het is goed dat het kabinet de commerciële kinderopvang en de gesubsidieerde peuterspeelzalen wil harmoniseren. Het naast elkaar bestaan van beide stelsels is niet langer houdbaar, dat merk je aan alles, zoals de lange wachtlijsten. Maar de manier waarop minister Asscher en staatssecretaris dat willen doen, is een stap terug. Door werkende ouders te verplichten om kinderopvangtoeslag aan te vragen en een marktconform tarief te betalen gaat voor hen de rekening omhoog. Maar juist door de hogere kosten zijn die ouders uitgeweken naar de goedkopere voorscholen. Ik denk dat deze groep straks helemaal zal uitvallen waardoor het bereik in de voorschoolse periode lager wordt en meer kinderen met een achterstand naar de basschool zullen gaan. Ik begrijp niet dat minister Asscher en staatssecretaris Dekker, nota bene allebei wethouder Onderwijs geweest in grote steden, deze keuze hebben kunnen maken. Dit is slecht voor de grote steden maar vooral voor de kinderen.

Binnenkort komen wij als gemeente daarom samen met de brancheorganisaties van de kinderopvang en basisschool om met een beter voorstel voor de harmonisatie te komen. Mijn beeld voor Rotterdam is dat kinderen vanaf 2,5 jaar de mogelijkheid hebben om naar een groep nul te gaan die hoort bij een basisschool. Iedereen is daar welkom zodat je niet meer de segregatie hebt die er nu is. Kinderen die het het hardste nodig hebben door achterstand gaan in ieder geval. Om dat voor elkaar te krijgen heb ik niets aan de plannen van het kabinet en ook hier reken ik op dit punt op de Kamer.”

Vrijheid van onderwijs is geen vrijbrief
Naast alle mooie vorderingen waren er voor de wethouder af en toe ook dieptepunten in het Rotterdamse onderwijs. In de afgelopen vier jaar moesten drie scholen sluiten. De islamitische basisschool De Dialoog, de islamitische middelbare school Ibn Ghaldoun en de evangelische basisschool Timon. “Aan alle drie de scholen hangt een ander verhaal maar de rode draad is dat het runnen van een school een vak is. Met amateurisme schaad je de ontwikkeling van kinderen. Daarom mag de vrijheid van onderwijs, die ik een warm hart toedraag, nooit een vrijbrief zijn voor slecht onderwijs. Dan maakt het niet uit of het levensbeschouwelijk onderwijs is of openbaar. Dat betekent dat de lat hoog moet liggen voor iedereen die een school wil stichten. Al voor de bekostiging zou moeten worden getoetst of schoolbestuurders wel in staat zijn om een school te leiden. Ik heb daar al veel gesprekken over gevoerd met het ministerie van OCW en ook de Onderwijsraad heeft daarover geadviseerd.

Voor mij is het aanscherpen van de regelgeving geen inperking van de vrijheid van onderwijs maar juist een ondersteuning van die vrijheid. Deze vrijheid moet beschermd worden tegen diegenen die er niet goed mee omgaan. Maar als je mij vraagt, staat hiermee het bijzonder onderwijs ter discussie? Dan zeg ik, absoluut niet!”, zegt De Jonge stellig. “De kern van het bijzonder onderwijs is dat ouders de vrijheid hebben om een school te kiezen waarvan zij vinden dat die past bij de ontwikkeling van hun kind. Iets waar ouders terecht zeer aan hechten, vind ik. Niet voor niets kiest een meerderheid van de ouders voor een bijzondere school. Een paar mislukte scholen mogen de discussie over het bijzonder onderwijs niet zo domineren, dat zou echt onterecht zijn.”

Onderwijs voorbij het schoolhek
Onderwijspersoneel krijgt een belangrijke taak toebedeeld in de visie van de bevlogen wethouder maar is zeker niet de enige die verantwoordelijkheid draagt voor de ontwikkeling van kinderen. Ook ouders hebben wat De Jonge betreft een cruciale rol te spelen in het onderwijs. “Onderwijs gebeurt tussen leraar en leerlingen. De kwaliteit van onderwijs staat of valt met de man of vrouw die voor de klas staat. Alle beleidsnotities en plannen die je kunt maken leiden tot niets als er morgen in de klas geen andere dingen gebeuren dan er gisteren gebeurde. Maar scholen kunnen dat niet alleen. Ik hecht veel waarde aan ouderbetrokkenheid.

Van de 5000 uur dat een kind per jaar niet op z'n bedje ligt, zit het maar 1000 uur op school. Tachtig procent van de tijd is het dus over het algemeen thuis. Ouders kunnen niet hun kinderen bij het hek afleveren en denken 'mooi, nu is de school ervan'. Nee, je bent er als ouder altijd zelf van. Je hebt als ouders een educatief partnerschap aan te gaan met de school, in het belang van de kinderen. Als ouders meer betrokken zijn dan kunnen we geweldige resultaten bereiken. En dat betekent niet dat ouders de baard omhangen van Sinterklaas of de kerstboom versieren. Dat betekent een gelijkwaardige betrokkenheid bij de ontwikkeling van het kind. We hebben tal van projecten lopen om die betrokkenheid te verbeteren. In het verleden klaagden scholen nog wel eens dat ouders bijvoorbeeld niet op kwamen dagen op rapportavonden. Nu accepteren ze dat niet meer en gaan intensief en serieus aan de slag om de communicatie met ouders te verbeteren.”

Ouderbetrokkenheid is in de plannen van de wethouder een buitengewoon belangrijk thema. De kritiek die onder meer staatssecretaris Bijsterveldt kreeg op haar pleidooi van ouderbetrokkenheid vindt hij dan ook onterecht. Sterker nog, de wethouder wil nog een flinke stap verder gaan. “We hebben al een hele wereld gewonnen maar ik wil nog veel meer doen om de betrokkenheid van ouders te verbeteren, bijvoorbeeld in het MBO. In het basisonderwijs is het nog logisch, in het voortgezet onderwijs al minder maar in het MBO zijn ouders veel te afwezig, vind ik. Ook al is je kind 16, 17 of 18 jaar, daarmee is het nog niet echt volwassen. Ja, je kind mag stemmen en een rijbewijs halen maar dat is nog geen echte volwassenheid. Ook jongeren van 18 hebben nog een duwtje in de rug nodig of een schop onder hun kont. Daar heb je de ouders bij nodig.”


© Nationale Onderwijsgids

foto: Wethouder Hugo de Jonge van Rotterdam (fotograaf: Casper Rila)