Jeroen Kreijkamp wethouder van onderwijs utrecht

De drie grootste uitdagingen die Jeroen Kreijkamp op zijn pad vond toen hij in 2010 wethouder van Onderwijs werd in Utrecht, waren de onderwijskwaliteit, de onderwijshuisvesting en de schooluitval. Kreijkamp deed voordat hij deze uitdagingen mocht tackelen ervaring op in het bedrijfsleven en was in de politiek onder andere actief als gemeenteraadslid en bestuurslid voor D66 in de Domstad.

Als bestuurder maakt hij nu deel uit van een college van PvdA, GroenLinks en D66. De kern van het onderwijsbeleid dat Kreijkamp gestalte moet geven is het geven van optimale kansen aan alle kinderen in Utrecht om zich te ontwikkelen en te ontplooien naar hun talenten. “Onderwijs is de basis voor je verdere toekomst”, zegt Kreijkamp. Welk beleid heeft hij daartoe geformuleerd en welke resultaten wist hij te behalen?

Taalniveau cruciaal
“Wij zijn een G4-stad, met alle problemen van een grote stad”, zegt Kreijkamp in een interview met de Nationale Onderwijsgids. 1.400 kinderen in zijn stad hebben jaarlijks een taalachterstand als ze aan het primair onderwijs beginnen. Het gaat om allochtone en autochtone kinderen en niet alleen uit de bekende probleemwijken als Kanaleneiland en Overvecht, maar ook uit Zuilen, Ondiep en Sterrenwijk. Voor Kreijkamp is het investeren in de kwaliteit van de voorscholen daarom buitengewoon belangrijk.

Utrecht is relatief ver met voor- en vroegschoolse educatie in vergelijking met andere grote steden. Ongeveer zeventig procent van de Utrechtse achterstandskinderen zit op een vroeg- of voorschool. De ambitie die de gemeente heeft uitgesproken is dat in 2015 vijfennegentig procent van deze kinderen vanaf 2,5 jaar naar de voorschool gaat.

“Om die doelstelling te halen moeten we meer capaciteit creëren en de toeleiding vanuit bijvoorbeeld de consultatiebureau's nog beter organiseren”, zegt Kreijkamp. “Wat het belangrijkste is bij de voorscholen is de kwaliteit van het pedagogisch klimaat. Cruciaal daarin is het niveau van de leidsters voor de groep. Spreken zij goed Nederlands? Kunnen zij spelenderwijs jonge kinderen dingen leren?”

Kreijkamp investeert daarom in de opleiding van de groepsleidsters, die minimaal begrijpend moeten kunnen lezen op taalniveau 3F. Ongeveer 44 procent van de leidsters moet nog bijgeschoold worden tot het gewenste niveau.. “Dat doen we samen met de Hogeschool Utrecht en de roc's”, zegt Kreijkamp.

Huisvesting
Kreijkamp is niet de eerste wethouder van Onderwijs in Utrecht die zich inzet voor de onderwijshuisvesting in zijn stad, een ander speerpunt in zijn beleid. De huidige masterplannen om een beter onderdak voor leerlingen en personeel te realiseren zijn al acht jaar oud. “Deze plannen zijn opgezet om alle scholen die nieuwbouw of renovatie nodig hadden in één Masterplan te zetten en zo één grote vernieuwing door te voeren. De noodzaak te vernieuwen komt vooral doordat veel schoolgebouwen uit de jaren zestig en zeventig stammen”, legt Kreijkamp uit.

“De plannen beslaan zo'n driehonderd miljoen euro voor een langere periode, waarmee we vrijwel alle scholen in het primair en voortgezet onderwijs renovatie of nieuwbouw en een modern binnenklimaatsysteem kunnen bieden. Mijn uitdaging als wethouder was om die planvorming om te zetten in realisatie”. En is dat gelukt? “Je ziet nu, dat ik om de zoveel weken een nieuwe school open. Ik heb al drie vo-scholen geopend en meer dan dertig po-scholen”, zegt een trotse Kreijkamp.

Voor de wethouder hangt goede huisvesting samen met de kwaliteit van onderwijs: “Wij geloven dat een goed schoolgebouw met een goed binnenklimaat een voorwaarde is voor goed onderwijs”.

Decentralisatie
Wat Kreijkamp betreft mogen scholen best zelf verantwoordelijk worden voor de renovatie en nieuwbouw van hun huisvesting. De Tweede Kamer ziet het liefst die verantwoordelijkheid gedecentraliseerd worden, ook omdat gemeenten vaak minder uitgeven aan onderwijshuisvesting dan ze ontvangen in het gemeentefonds. “Maar dan moeten scholen die verantwoordelijkheid wel aankunnen en dan moeten ze ook alle taken overnemen”, zegt Kreijkamp.

“De gemeente blijft namelijk wel verantwoordelijk voor allerlei processen rond ruimtelijke ordening. Waar komt de nieuwbouw te staan? Hoe verhoudt de school zich tot andere functies in omgeving? En hoe wordt burgerparticipatie bij verdere decentralisatie georganiseerd?” vraagt de wethouder zich af. “Ik voel me als onderwijswethouder verantwoordelijk voor de scholen in mijn stad. Ik krijg nu brieven van ouders met betrekking tot de onderwijshuisvesting, moet ik die straks ongeopend gaan doorsturen naar de schoolbesturen?”

Kwaliteit
Het budget voor onderwijshuisvesting gebruiken om een betere onderwijskwaliteit af te dwingen, zoals toenmalig wethouder Lodewijk Asscher in Amsterdam deed, ziet Kreijkamp niet zitten. “Je pakt de kinderen dan eigenlijk twee keer; én ze krijgen ondermaats onderwijs én ze krijgen  vervolgens ook nog eens geen nieuw schoolgebouw. Ik heb die ruimte ook niet. Ik heb te maken met een verordening van de gemeenteraad en de afspraken die zijn vastgelegd in de masterplannen”. Hoe kan de wethouder dan de kwaliteit van onderwijs verbeteren?

Kreijkamp zegt zich verantwoordelijk te voelen voor de onderwijskwaliteit in zijn gemeente, alhoewel dit formeel een taak is van de Inspectie van het Onderwijs. “Waar het om gaat is dat we scholen kunnen aanspreken op hun inzet om de kwaliteit te verbeteren. En dan doen we ook in Utrecht.  We spreken jaarlijks elk schoolbestuur over de kwaliteit van onderwijs, waarbij we ook de vraag stellen wat de gemeente kan doen”, aldus Kreijkamp.

“Mochten we het idee krijgen dat schoolbesturen zich niet voldoende inzetten om de kwaliteit te verbeteren, dan hebben wij nog allerlei mogelijkheden met subsidies en regelingen om dwang toe te passen. Het is alleen nog niet voorgekomen. Ik heb deze middelen gelukkig nog niet hoeven aanwenden”.

Plan van aanpak
Er worden goede resultaten geboekt in Utrecht. Zo is het aantal zwakke basisscholen binnen een paar jaar tijd gehalveerd. Toch kreeg Kreijkamp vorig voorjaar veel kritiek van de Jonge Socialisten (JS), de jongerenorganisatie van de PvdA, te verduren, en nog wel juist op het thema van onderwijskwaliteit. Eén van de punten van kritiek was volgens de JS het ontbreken van een plan van aanpak. “Er bestaat inderdaad geen Kreijkamp-plan voor de kwaliteit van onderwijs in Utrecht”, zegt de wethouder, die destijds de kritiek grotendeels kon pareren, omdat deze op verkeerde cijfers gebaseerd was.

“Bij mijn aantreden zag ik dat er relatief veel zwakke scholen waren, maar dat alle schoolbesturen kwaliteitsverbetering als prioriteit hadden. Schoolbesturen staan ook open voor gesprekken met de gemeente over de kwaliteit die ze realiseren. Daar zijn ze open in”, zegt Kreijkamp, die de kritiek van de JS verder afdoet als 'campagnetaal'. “Het punt dat de JS wilde maken, dat kwaliteit het allerbelangrijkste is, dat ben ik wel met ze eens hoor”.

Utrecht laat van de vier grote steden ook de grootste stijging zien als het gaat om Cito-scores. “Waar ik vooral trots op ben zijn onze resultaten in achterstandswijken, wat ik overigens een vervelende term vind”, vervolgt Kreijkamp, “Met name in Overvecht stijgen de Cito-scores, maar we bieden daar via de Brede School Academie Overvecht ook extra lesuren aan leerlingen die de potentie hebben om een havo- of vwo-advies te  krijgen, om hen te stimuleren die stap daadwerkelijk te maken. Een succesvol concept dat we dit jaar over meerdere Utrechtse wijken gaan uitrollen.”.

Hoofdpijndossier
Jongeren die zonder startkwalificatie de arbeidsmarkt opgaan vormen net als in andere steden ook in Utrecht een hoofdpijndossier. Landelijk worden sinds het schooljaar 2005/2006 grote vorderingen geboekt met het terugdringen van het aantal voortijdig schoolverlaters en werd een daling met vierendertig procent gerealiseerd. “Utrecht blijft wat achter bij dat percentage. Hier daalde het aantal met 25%, maar was de uitgangspositie ook minder slecht”, zegt Kreijkamp.

“Uitval kent zoveel verschillende oorzaken, dat roept echt om een integrale aanpak. Vooral jongeren tussen de 18 en 21 verlaten zonder startkwalificatie het onderwijs en de grootste uitval vindt plaats op het mbo. Er is geen leerplicht meer voor deze jongeren, dus ik heb geen stok om mee te slaan, zogezegd”, legt de wethouder uit. Deze volwassen vsv'ers probeert de gemeente naar een nieuwe opleiding te coachen zodra ze zich uitschrijven bij het mbo.

Een andere aanpak richt zich op vmbo'ers, waarvan op studentniveau wordt bekeken wat ze tijdens de zomervakantie na het behalen van hun diploma doen. Kreijkamp krijgt in augustus een lijst van vmbo'ers die zich nog niet hebben ingeschreven voor een vervolgopleiding. “Wie zich nog niet heeft ingeschreven, krijgt de leerplicht achter zich aan. Dan wordt er contact opgenomen en wordt er met ouders gesproken, om maar te zorgen dat de leerling toch kiest voor een vervolgopleiding”, zegt Kreijkamp.

Dromen en daden
Ambitieus is Utrecht zeker op het gebied van voortijdig schoolverlaten. Volgend jaar moeten alle Utrechtse jongeren met een startkwalificatie het onderwijs verlaten. Is dat realistisch? “Honderd procent halen we niet, dat lukt nergens”, zegt Kreijkamp. “Ik vind het moeilijk om te zeggen waar we op uit gaan komen, ook omdat er landelijk nogal wat in beweging is en we dus niet alles zelf in de hand hebben”.

Kreijkamp wijst op de entreetoetsen die zullen worden ingevoerd voor het mbo. Voorheen was het zo dat je zelfs zonder vmbo-diploma aan een opleiding aan het mbo kon beginnen. “Er wordt een drempel neergelegd vanuit nieuwe wetgeving. De consequentie is wel dat meer jongeren zullen uitvallen”, concludeert Kreijkamp.

Kreijkamp wijst ook op de zorgelijke ontwikkeling van de arbeidsmarkt. “Welk perspectief hebben jongeren straks mét hun mbo-diploma op zak? Wat voor banen zijn er? Hoe is de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt?” vraagt de wethouder zich af. “Waar is behoefte aan binnen een regio? Die behoefte moet gekoppeld worden waar je mensen voor gaat opleiden en daarvoor is een betere afstemming tussen bedrijfsleven en roc's nodig”.

“Dat toekomstperspectief voor jongeren; eigenlijk ligt daar de grootste uitdaging”.

© Nationale Onderwijsgids / Arend Jan Wonink