Logo_245x197xnieuw_1.gif.pagespeed.ic.ppelzzxnvd

Met de start van het nieuwe school- en studiejaar gaan diverse wetswijzigingen en maatregelen in voor het onderwijs. De Nationale Onderwijsgids zet de belangrijkste veranderingen op een rij.

Wet sociale veiligheid op school (Antipestwet)
De Wet sociale veiligheid op school, in de volksmond bekend als de antipestwet, is officieel per 1 augustus 2015 in werking getreden. De wet verplicht scholen om een actief beleid te voeren tegen pesten op school en om voor een sociaal veilig klimaat te zorgen. 
 
Scholen in het primair en voortgezet onderwijs zijn verplicht een veiligheidsplan op te stellen. In dit plan staat hoe de school omgaat met ongepast gedrag en hierop controleert. Een pestprotocol kan onderdeel zijn van dit plan. In dit protocol staat hoe de school pestgedrag signaleert en welke afspraken er zijn om pesten te voorkomen en aan te pakken.
 
Scholen mogen zelf kiezen welke aanpak tegen pesten zij hanteren. Voorwaarde is dat scholen kunnen aantonen dat hun methode werkt. In samenwerking met het Nederlands Jeugdinstituut en de Stichting School & Veiligheid gaan sectororganisaties de PO-Raad en VO-raad informatie geven over effectieve methodes en programma's tegen pesten. Zij bieden scholen dus ondersteuning in de keuze voor de antipestaanpak. In het Actieplan 'sociale veiligheid op school' staat hoe scholen de veiligheid op school kunnen verbeteren en pesten effectief kunnen bestrijden.  
 
Ook zijn scholen verplicht een vast aanspreekpunt aan te stellen voor ouders en leerlingen. Dit aanspreekpunt treedt op als vertrouwenspersoon en kan bemiddelen tussen betrokkenen. Scholen moeten ook altijd de veiligheid in de klas en op het schoolplein in de gaten houden en doorlopend een goed beeld hebben van hoe veilig leerlingen zich voelen op school. Scholen mogen zelf bepalen hoe zij deze monitoring uitvoeren, zolang ze zich daarbij aan de wettelijke eisen houden. De Inspectie van het Onderwijs controleert of scholen maatregelen treffen voor een veilige omgeving.
 
Lerarenopleidingen en pabo's hebben toegezegd in de opleiding meer aandacht te zullen besteden aan het voorkomen van pestgedrag en ook leraren zullen bijscholing krijgen om pesten te voorkomen. 
 
Meer weten? Bekijk ook deze websites:
programma Veilige Publieke Taak Onderwijs (voor schoolbesturen) 
Pestweb.nl (voor ouders en leerlingen) 
 
Verplichte rekentoets 
Dit schooljaar gaat de rekentoets voor veel examenkandidaten van het voortgezet onderwijs en mbo meetellen voor het diploma. Het gaat om leerlingen van het vwo, havo, vmbo-gt, vmbo-kb en mbo-4. Voor leerlingen van het vmbo-bb, mbo-2 en mbo-3 geldt de verplichte toets pas vanaf schooljaar 2016-2017. Leerlingen van de entreeopleiding (mbo-1) leggen vanaf 2016-2017 ook een rekentoets af, maar deze telt niet mee voor het behalen van het diploma. Voor het doorstroomdiploma is een voldoende op het rekenexamen wel nodig. Alle leerlingen krijgen vier kansen om een voldoende te scoren op hun rekenexamen. 
 
Voor ieder onderwijsniveau is vastgesteld op welk referentieniveau de rekentoets behaald moet worden om door te kunnen stromen naar een vervolgopleiding. Het referentiekader bestaat uit fundamentele (F) en streef (S) niveaus. Het fundamentele niveau dicteert welke rekenvaardigheden leerlingen minimaal moeten kennen, terwijl het streefniveau het niveau aangeeft voor leerlingen die meer kunnen. 
 
Voor leerlingen die moeite hebben met rekenen komen er aangepaste toetsen: de 2A en ER toets. Voor het doorstroomdiploma en de entreeopleiding (mbo 1) moet het niveau 2A gehaald worden. Vanaf schooljaar 2016-2017 geldt ook voor het vmbo-bb en mbo 2 dat zij de toets 2A moeten halen om hun diploma te behalen. Voor leerlingen die ernstige rekenproblemen en dyscalculie hebben, is de ER toets (ernstige rekenproblementoets) in het leven geroepen. Voor zeer moeilijk lerende kinderen of meervoudig gehandicapte kinderen gelden geen referentieniveaus. 
 
Voor studenten die naar de pabo (lerarenopleiding) willen, gelden de zwaarste eisen. Zij moeten de rekentoets op niveau 3F halen om aan de opleiding te kunnen beginnen. De overheid verwacht dat in de toekomst de taal- en rekentoetsen die pabo-studenten tijdens de opleiding moeten maken niet meer nodig zijn als het rekenonderwijs in het voortgezet onderwijs en het mbo op orde is gebracht.
 
In de komende jaren gaat de lat van de rekentoets stapsgewijs omhoog. In 2020 moet het rekenniveau van alle leerlingen en studenten in Nederland op orde zijn. 
 
Wet modernisering onderwijstijd voortgezet onderwijs
Per 1 augustus 2015 is de Wet modernisering onderwijstijd ingegaan in het voortgezet onderwijs. De wet houdt in dat er voor middelbare scholen een urennorm geldt voor de gehele schoolloopbaan, in plaats van per leerjaar. Scholen in het voortgezet onderwijs krijgen meer ruimte om de onderwijstijd over de leerjaren te spreiden. Ook komt er voor scholen meer ruimte om het programma aan te passen aan de eigen onderwijsvisie en aan de behoeften van hun leerlingen. 
 
Met de Wet modernisering onderwijstijd wordt aangesloten op de afspraken die gemaakt zijn in het Nationaal Onderwijsakkoord. In de wet zijn een aantal maatregelen opgenomen. Zo kunnen vanaf 1 augustus middelbare scholen zelf kiezen hoe ze hun onderwijsprogramma inrichten, zolang het vastgestelde gemiddeld aantal uur per opleiding wordt gehaald. Dit is 3700 uur voor vmbo, 4700 uur voor havo en 5700 uur voor vwo. Ook moeten de leerlingen minimaal 189 dagen per jaar onderwijs krijgen.
 
Scholen moeten in een transitieplan de gevolgen van de nieuwe wet voor de onderwijsplanning beschrijven. Hierin moet onder andere staan welke stappen de school de komende periode gaat ondernemen. Met de wet wordt het voor scholen eenvoudiger om aan de slag te gaan met gepersonaliseerd leren of nieuwe vormen van onderwijs. 
 
Wet studievoorschot hoger onderwijs (sociaal leenstelsel)
Vanaf 1 september 2015 gaat de studiefinanciering voor studenten in het hoger onderwijs veranderen. De basisbeurs vervalt en daarvoor in de plaats komt een sociale leenvoorziening: het studievoorschot. De aanvullende beurs en het studentenreisproduct (de ov-jaarkaart) blijven wel bestaan. De hervorming van het studiefinancieringsstelsel moet geld vrijmaken om te investeren in de kwaliteit van het hoger onderwijs en onderzoek. Het kabinet verwacht dat de hervormingen een bedrag van maximaal 1 miljard euro zullen opleveren. Studenten en hoger onderwijsinstellingen krijgen wettelijk instemmingsrecht over de besteding van dit geld. Voor mbo-studenten blijft de basisbeurs bestaan. 
 
Studenten die vanaf 1 september 2015 beginnen aan een nieuwe opleiding krijgen te maken met het studievoorschot. Studenten die al voor die datum studeerden en studiefinanciering ontvingen, behouden hun basisbeurs voor de duur van hun opleiding. De studenten mogen met het leenstelsel zelf bepalen hoeveel zij per maand lenen tot een bedrag van maximaal 1.016,17 euro per maand. Daarnaast wordt de bijverdiengrens afgeschaft, waardoor studenten die onder de nieuwe regeling vallen onbeperkt mogen bijverdienen uit werk naast hun lening. De aflossingstermijn van de lening is verlengd van 15 naar 35 jaar. Daarnaast mag het maandelijks af te lossen bedrag niet meer dan 4 procent van het maandelijkse inkomen zijn. Een eventuele restschuld wordt na deze periode kwijtgescholden. Studenten die zowel een basisbeurs als een studievoorschot ontvangen, mogen kiezen of zij onder de voorwaarden van het nieuwe of oude stelsel terugbetalen. 
 
De eerste lichting studenten die te maken heeft met het studievoorschot, kan nog niet volop profiteren van de investeringen in de kwaliteit van het onderwijs. De opbrengsten van het leenstelsel komen namelijk pas over jaren beschikbaar, als de studenten beginnen met aflossen. Tot die tijd hebben de instellingen voor hoger onderwijs alleen hun reserves om te investeren, en deze reserves zijn ontoereikend. De eerste lichting studenten krijgt daarom recht op een voucher van 2000 euro na hun afstuderen. Zij mogen dit geld 5 tot 10 jaar na hun afstuderen gebruiken voor bijscholing. De voucher wordt door DUO uitbetaald aan de instelling waar de student scholing gaat volgen, niet aan de student zelf. 
 
Studenten met een functiebeperking die daardoor studievertraging oplopen, kunnen gebruik maken van een nieuwe tegemoetkomingsregeling. Zo kunnen zij gebruik maken van een eenmalige kwijtscheldingsregeling van 1200 euro als zij hun diploma behalen binnen de vastgestelde termijn. Het Profileringsfonds blijft bestaan. Studenten maken aanspraak op een vergoeding uit dit fonds bij bestuursfuncties of studievertraging door zwangerschap, een functiebeperking of chronische ziekte. De onderwijsinstelling bepaalt de hoogte en termijn van de vergoeding. 
 
Meer weten? Kijk voor meer informatie op:
 
© Nationale Onderwijsgids /Laetitia Guchelaar